Hij draagt geen koffer, hij is vrij.
Zijn stok tikt snel. Albert houdt van wandelstokken, hij houdt er ook van om te tonen dat hij er geen nodig heeft.
Mocht Parijs niet zo'n asociale stad zijn, hij zou de mensen begroeten. Gewoon, om niet te tonen dat hij echt vertrekt. De stad bereidt zich voor op het grote buitensluiten. Terwijl mannen kolen opslaan in achterkeukens, bereiden vrouwen rijkelijke maaltijden in voorkeukens.
Albert haat kerstmis, net zoals hij een hekel heeft aan de moderne cinema en radio's van bakeliet. Zijn soort kruipt met kerst onder de grond. Niet dit jaar.
Dat de dagen kort zijn stoort hem niet. Het schemert al wanneer hij aankomt in Coulommiers. Het ideale excuus om onderdak te zoeken en te rusten. Albert heeft dansbenen, vluchtbenen ook, en gluurbenen. Maar geen loopbenen. Of hij ooit zal aankomen in Charleville is nog maar de vraag. Het maakt niet uit, zijn vluchtbenen brachten hem al tot buiten Parijs.
'Plaats genoeg,' zegt de baardige vrouw die voor hem staat, 'maar niet voor jou.' Ze kijkt hem aan met ogen vol naalden en prikt hem voor haar plezier.'
'Ik heb alleen maar een bed nodig,' probeert Albert.
Haar bulderlach doet hem vluchten.
'Chambres d'Hôtes,' smaalt Albert terwijl hij tegen het paneeltje voor de arbeiderswoning schopt.
Zijn voeten doen pijn. Het zijn geen loopvoeten, het zijn schopvoeten.
Bij de volgende Chambres d'Hôtes is geen plaats meer en bij die daarna ook niet.
Als Albert een bankje ziet, gaat hij zitten.
Hij haat de wereld, zijn lijf verlangt naar Marguerite. Ze zit alleen nu, onder de grond, waar het eenzaam is en donker, maar veel warmer wel dan hier.
De gevel waar hij voor zit is grijs, een grijs gordijn schuift opzij.
Albert ziet een gezicht. Is het Marguerite? Het is een vrouw, zij wuift naar hem. Ze wenkt en opent het raam. Dat hij moet komen, roept ze. Enfin, als hij dat wil.
Albert staat op en loopt naar de deur.
'Slaap bij mij, ik ben alleen,' fluistert ze.
Met grote gretigheid stapt hij naar binnen. Als hij haar hoogzwangere buik ziet, komt de twijfel. Toch, teruggaan doet hij niet.
Hij voelt zich meer ezel dan os, maar hij is wijs genoeg om weer te vertrekken voor zij wakker wordt. Het zijn die vluchtbenen, niets waar hij schuld aan heeft.
Zonder geluid te maken trekt hij zijn hemd en zijn broek weer aan. Hij neemt zowel hoed als wandelstok. Maar het is die verrekte schopvoet die achter het bed blijft hangen.
Zij opent haar ogen en veert recht.
'Hoe dan ook,' zegt Albert, 'ik ben de vader niet.'
'Dat is goed nieuws,' zegt ze. 'Nooit gedacht dat ook ik nog goed nieuws zou krijgen op kerst.'
Zijn stok tikt snel. Albert houdt van wandelstokken, hij houdt er ook van om te tonen dat hij er geen nodig heeft.
Mocht Parijs niet zo'n asociale stad zijn, hij zou de mensen begroeten. Gewoon, om niet te tonen dat hij echt vertrekt. De stad bereidt zich voor op het grote buitensluiten. Terwijl mannen kolen opslaan in achterkeukens, bereiden vrouwen rijkelijke maaltijden in voorkeukens.
Albert haat kerstmis, net zoals hij een hekel heeft aan de moderne cinema en radio's van bakeliet. Zijn soort kruipt met kerst onder de grond. Niet dit jaar.
Dat de dagen kort zijn stoort hem niet. Het schemert al wanneer hij aankomt in Coulommiers. Het ideale excuus om onderdak te zoeken en te rusten. Albert heeft dansbenen, vluchtbenen ook, en gluurbenen. Maar geen loopbenen. Of hij ooit zal aankomen in Charleville is nog maar de vraag. Het maakt niet uit, zijn vluchtbenen brachten hem al tot buiten Parijs.
'Plaats genoeg,' zegt de baardige vrouw die voor hem staat, 'maar niet voor jou.' Ze kijkt hem aan met ogen vol naalden en prikt hem voor haar plezier.'
'Ik heb alleen maar een bed nodig,' probeert Albert.
Haar bulderlach doet hem vluchten.
'Chambres d'Hôtes,' smaalt Albert terwijl hij tegen het paneeltje voor de arbeiderswoning schopt.
Zijn voeten doen pijn. Het zijn geen loopvoeten, het zijn schopvoeten.
Bij de volgende Chambres d'Hôtes is geen plaats meer en bij die daarna ook niet.
Als Albert een bankje ziet, gaat hij zitten.
Hij haat de wereld, zijn lijf verlangt naar Marguerite. Ze zit alleen nu, onder de grond, waar het eenzaam is en donker, maar veel warmer wel dan hier.
De gevel waar hij voor zit is grijs, een grijs gordijn schuift opzij.
Albert ziet een gezicht. Is het Marguerite? Het is een vrouw, zij wuift naar hem. Ze wenkt en opent het raam. Dat hij moet komen, roept ze. Enfin, als hij dat wil.
Albert staat op en loopt naar de deur.
'Slaap bij mij, ik ben alleen,' fluistert ze.
Met grote gretigheid stapt hij naar binnen. Als hij haar hoogzwangere buik ziet, komt de twijfel. Toch, teruggaan doet hij niet.
Hij voelt zich meer ezel dan os, maar hij is wijs genoeg om weer te vertrekken voor zij wakker wordt. Het zijn die vluchtbenen, niets waar hij schuld aan heeft.
Zonder geluid te maken trekt hij zijn hemd en zijn broek weer aan. Hij neemt zowel hoed als wandelstok. Maar het is die verrekte schopvoet die achter het bed blijft hangen.
Zij opent haar ogen en veert recht.
'Hoe dan ook,' zegt Albert, 'ik ben de vader niet.'
'Dat is goed nieuws,' zegt ze. 'Nooit gedacht dat ook ik nog goed nieuws zou krijgen op kerst.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten